- entrer
- entrer [ãtree]I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 binnengaan ⇒ ingaan, naar binnen stromen 〈van water〉2 deelnemen (aan) ⇒ meedoen (aan), lid worden (van)3 deel uitmaken (van) ⇒ een rol spelen (bij)♦voorbeelden:1 on ne peut lui faire entrer cela dans la tête • men kan hem dat maar niet aan zijn verstand brengenje ne fais qu'entrer et sortir • ik kom maar even langs〈informeel〉 une voiture lui est entrée dedans • een auto is tegen hem opgereden〈informeel〉 je n'entre pas là-dedans • daar trap ik niet inil est entré à cette école • hij is toegelaten tot deze school〈informeel〉 entrer dans un arbre • tegen een boom oprijdença n'entre pas dans la boîte • dat past niet in de doosle doute est entré dans son esprit • hij, zij is gaan twijfelenentrer dans une profession • een beroep kiezenfaire entrer une clef dans la serrure • een sleutel in het slot stekenII 〈overgankelijk werkwoord〉1 doen binnendringen ⇒ 〈goederen〉 invoeren, naar binnen brengen2 〈computer〉intoetsen ⇒ intikken, invoeren♦voorbeelden:1 il lui entrait ses ongles dans la main • hij drukte zijn nagels in haar handv1) binnengaan2) deelnemen (aan)3) deel uitmaken (van)4) naar binnen brengen5) intikken, invoeren [computer]
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.